Hoofdstuk 5: Sleutel van Sint Servaas

De sleutel van Sint-Servaas, ook wel Servatiussleutel genoemd, is een voorwerp van Karolingische edelsmeedkunst, dat in de schatkamer van de Sint-Servaasbasiliek in Maastricht bewaard wordt, waar het deel uitmaakt van de zogenaamde Servatiana, voorwerpen die verbonden zijn met het leven van Servatius. De sleutel is het attribuut van Sint-Servaas. Het kunstvoorwerp wordt toegeschreven aan het hofatelier van Karel de Grote te Aken en is wellicht door Einhard in Maastricht terechtgekomen.

De sleutel wordt voor het eerst als attribuut van Sint-Servaas beschreven in een handschrift van de Actus Sancti Servatii, waarvan het origineel omstreeks 1070 door Jocundus was geschreven, maar waaraan in de loop van de late 11e en 12e eeuw allerlei verhalen waren toegevoegd. Volgens dit handschrift uit ca 1150 zou Sint-Servaas de sleutel van Petrus ontvangen hebben tijdens zijn verblijf in Rome. De sleutel werd beschreven als "clavem divine fabricationis" (van Goddelijke makelij). Bij Jocundus is eveneens te vinden dat de sleutel teruggevonden werd op het lichaam van de heilige bij diens translatie in de tijd van Karel de Grote en Hubertus. Rond 1200 werd er aan de Gesta Sancti Servatii een verhaal toegevoegd over een diefstal van de sleutel, gevolgd door een miraculeuze terugkeer en reparatie. Henric van Veldeke kopieerde omstreeks 1170 veel van deze legenden in zijn Leven van Sente Servas, het eerste grotere werk in de Nederlandse taal. Sedertdien wordt de sleutel beschouwd als het vaste attribuut van de heilige en wordt hij ook telkens zo afgebeeld.

De sleutel van Sint-Servaas is 28 cm lang, maximaal 9,3 cm breed en weegt 1046 gram. De sleutel is als één geheel gegoten uit zilver en is daarna verguld. Het verguldsel is echter grotendeels verdwenen. Het amandelvormige handvat is hol en opengewerkt aan beide zijden. Het versieringsmotief bestaat uit een krans van acanthusranken en -bladeren in ajourwerk. Het gespvormige bovendeel is aangegoten en dient om de sleutel op te hangen. Het handvat is verbonden met de schacht door middel van een versierde verdikking, de nodus. De gladde schacht is achtkantig en heeft een rond pengat aan de onderkant. De baard van de sleutel is bijna vierkant met vier uitsparingen aan elke zijde en vijf openingen in de vorm van een Jeruzalemkruis (een groot Grieks kruis geflankeerd door vier kleinere kruizen).