Hoofdstuk 6: Voedsel in de Merovingische tijd

In de Middeleeuwen konden de meeste mensen zich alleen maar vlees veroorloven tijdens feestdagen. Vlees was voor veel mensen simpelweg te duur. Maar vlees was ook taboe tijdens onthoudings- en vastendagen. Deze speciale, kerkelijke dagen besloegen meer dan de helft van het jaar.

Elke woensdag en vrijdag waren onthoudingsdagen waarop mensen geen vlees mochten eten. In de periode tussen carnaval en Pasen en tijdens de adventsweken voor de Kerst werd er gevast. Bij de wisseling van de seizoenen golden er eveneens voedselbeperkingen. Met de onthoudings- en vastendagen streefde de kerk soberheid na. Bovendien zou vlees gezien de toenmalige gezondheidsinzichten een verhittend effect hebben op het lichaam, met boosheid en seksuele drift tot mogelijke gevolgen. Vis gold wel als verkoelend en werd daarom gebruikt als vleesvervanger. Vooral gedroogde haring en stokvis waren betaalbaar en goed verkrijgbaar. Tijdens de Grote Vasten was ook zuivel verboden en stond er slechts één maaltijd per dag op het menu, soms alleen met water en brood. Boter werd dan vervangen door uit raapzaad geperste olie. Wie het zich kon veroorloven, maakte met amandelen melk, boter en kaas. De voedingsbeperkingen golden voor vrijwel iedereen, behalve kinderen, zieken en ouderen. Ze werden ook nageleefd, want mensen waren zeer godsdienstig en de sociale controle bleek meestal groot.

Tijdens gewone dagen at men twee tot drie keer per dag. Vaak stond er brood, groentesoep en graanpap met olie (en eventueel kaas) op het menu. Op feestdagen waren er extraatjes, zoals een beetje vlees, eieren, kaas en vis. Groenten en fruit mochten ook, maar speelden vaak een kleine rol. Met kookvocht uit peulvruchten verving men tijdens vastendagen dierlijke bouillon. Soepen en sauzen waren populair. Salades, rauwe groenten en fruit werden vrijwel niet geconsumeerd. Die zouden volgens de gezondheidsleer van destijds het temperament te veel verstoren. Tuinkruiden kwamen wel voor in sauzen; zij zouden gerechten temperen. Vruchten werden eveneens verwerkt in sauzen, waren geschikt als vulling in taarten en pasteien of er werd moes van gemaakt. De smaak van de rijke middeleeuwse keuken was overwegend pittig en aan de zure kant, met een vleug zoet. Specerijen werden waar mogelijk gebruikt, vooral voor hun medicinale werking. Suiker werd eveneens als medicijn beschouwd en in veel gerechten verwerkt door degenen die het konden betalen. Toch was de suikerconsumptie vrij bescheiden. Bij de maaltijden dronk men aangelengde wijn en slap bier. Water kon vervuild zijn en zou de maag te veel doen afkoelen, waardoor voedsel niet goed werd verteerd. Ook melk was geen populaire drank, vanwege de bederfelijkheid. Melk werd vooral gebruikt in geconserveerde vorm, zoals in boter of kaas.

De Germanen die leefden in de vroege middeleeuwen geloofden dat men van samen eten sterk werd en dat het het gemeenschapsgevoel begunstigde. Ook zou men hierdoor contact krijgen met de goden, die een bron van leven waren. Het avondmaal vond men belangrijker dan het middagmaal. Na de vijfde eeuw gebruikte men steeds meer bekers. Schalen verdrongen de kelken. Kelken konden met één hand worden opgenomen maar schalen moesten met twee handen worden opgenomen. Daaruit kan afgeleid worden, dat de Romeinse gewoonte om aan het diner aan te liggen en op een elleboog te steunen, verdween ten gunste van het Gallische en Germaanse gebruik om zittend rond de tafel te eten, waarbij allebei de handen vrij waren. Op deze manier kon men zelfs lepel en mes gaan gebruiken, maar men at toch voornamelijk met de handen, zodat deze tijdens de maaltijd vaak gewassen moesten worden.

Vraatzucht was al in de vierde eeuw algemeen bij de Germanen. De rijkeren vraten en zopen soms de hele nacht door en bleven in de ochtend liggen waar ze dronken neergezegen waren, om de dag te verslapen. Ook de slaven kregen hun deel. Vraatzucht en dronkenschap waren echter niet alleen het voorrecht van de rijken. Wijn was goedkoop en lag binnen ieders bereik. Dronkenschap vond men geen probleem, want men zag het als een geschenk der goden. De vreet- en slempfestijnen waren algemeen verbreid, zowel in de Merovingische als in de Karolingische tijd. Men was ervan overtuigd dat alleen zware en vette gerechten voedzaam waren. Brood zag men als het hoofdgerecht. Alles dat aan het brood werd toegevoegd was eigenlijk bijzaak. Als er geen borden waren, at men de lekkernijen op een snee brood. Men dacht dat de vreetpartijen een goede groei en voortplanting garandeerden.